Pieterskerk_LR_bladerpdf

Page 1


De Pieterskerk in Leiden 1795–heden

Herinnering en gemeenschap

De Pieterskerk in Leiden

1795 – heden

Herinnering en gemeenschap

25 Hoofdstuk 1

Slotstuk van een levend verleden 1795 – 1839

79 Hoofdstuk 2

De ruimte voor herijking

1840 – 1864

115 Hoofdstuk 3

Waar het verleden vanzelf oprijst 1865 – 1934

157 Hoofdstuk 4

De verschuiving van fundamenten 1935 – 1970

191 Hoofdstuk 5

De Pieterskerk onder stichtingsbeheer 1971 – 2014

287 Bronnen en literatuur

293 Personenregister 295 Over de auteur

296 Colofon

Inleiding

De Pieterskerk in Leiden 1795 – heden

Herinnering en gemeenschap

Het grote publiek ziet de Pieterskerk in Leiden tegenwoordig vooral als ‘een kerk die geen kerk meer is’, of in wat meer formele bewoordingen: als voormalig religieus erfgoed, met grote waarde voor de gedeelde geschiedenis en identiteit van de stad. Het is opmerkelijk dat een van de meest gebruikte omschrijvingen van het monument vooral gaat over wat het inmiddels al meer dan vijftig jaar niet meer is. Dit boek stelt een nieuwe blik op het monument voor, die dit perspectief op een betekenisvolle manier kan verbreden, door licht te werpen op de verschillende historische functies van de Pieterskerk, en verrijken, door de veelheid aan perspectieven op het gebouw inzichtelijk te maken. Op die manier zal blijken dat, hoewel er inderdaad veel veranderd is, er meer continuïteit in de geschiedenis van de Pieterskerk is te vinden dan veel mensen denken. In plaats van vooral te kijken naar wat vandaag resteert van de geschiedenis, moet het verleden van de Pieterskerk namelijk ook vanuit de ontwikkeling begrepen worden. Het is belangrijk om oog te hebben voor de rollen die de Pieterskerk door de eeuwen heen in de gemeenschap had. Op die manier wordt snel duidelijk dat de Pieterskerk altijd al verschillende belangrijke functies in de stad vervulde, naast de hoofdfunctie als godshuis: het was een plek waar mensen zich actief tot het verleden en de geschiedenis konden verhouden, waar zij hun identiteit vorm konden geven, een plek voor plechtige bijeenkomsten en een spil in het dagelijks leven, een ontzagwekkend monument en een praktische gemeenschappelijke ruimte. Een plek met aanzien, prestige, uitdagingen, beslommeringen, conflicten – en het vermogen om te verbinden en inspireren.

Door zulke uiteenlopende functies te belichten over een periode van ruim twee eeuwen wordt duidelijk dat zij een grote continuïteit vertegenwoordigen, die ook in het heden – na meer dan vijftig jaar met een seculiere bestemming –duidelijk te herkennen is. Dit nieuwe perspectief biedt daarom verklaringen voor de duurzame rol van de Pieterskerk in de (lokale) gemeenschap en laat tegelijkertijd zien hoe er binnen die verschillende functies toch ook ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden.

Het betoog van dit boek is gebaseerd op een procesgerichte visie op de permanente ontwikkeling van erfgoed en een herwaardering van de collectieve onderneming die erfgoed tot erfgoed maakt. Het boek heeft als doel om vanuit het cultuurhistorische perspectief een aanvulling te bieden op de bestaande kunst- en bouwhistorische studies naar de Pieterskerk en het cultureel erfgoed in het algemeen. Het onderscheidt zich door een focus op de lange termijn en op de moderne geschiedenis van de Pieterskerk.

De Pieterskerk neemt in de Leidse geschiedenis en in het monumentale landschap van de stad een speciale positie in. Evenals andere Hollandse steden kent Leiden meerdere grote stadskerken, zoals de Hooglandse Kerk en de Marekerk, maar binnen die bredere context heeft de Pieterskerk historisch gezien altijd een centrale positie ingenomen. Het is een belangrijke reden voor de keuze om in dit boek, door een focus op de Pieterskerk, een breder betoog uiteen te zetten met een relevantie voor cultureel erfgoed in het algemeen. Het is niet een keuze ingegeven door de wens om ander belangrijk erfgoed uit te zonderen, maar door de mogelijkheid om de unieke eigenschappen die de Pieterskerk bezit tot de focus te maken van een helder afgebakend onderwerp van onderzoek. De unieke positie van de Pieterskerk zal herhaaldelijk te zien zijn in de voorbeelden en verhalen die in dit boek aan bod komen, maar is ook eenvoudig inzichtelijk te maken aan de hand van een aantal voorbeelden van karakteristieke eigenschappen.

Allereerst is er de ouderdom van het bouwwerk, dat in 1121 gewijd werd als grafelijke kapel en als één van de oudste bouwwerken van Leiden geldt naast de Leidse Burcht en het Gravensteen. Naast de ouderdom zijn ook de bijnaam van Leiden, de Sleutelstad, en het stadswapen afkomstig van de sleutels van Petrus, en daarmee van de Pieterskerk die aan hem was gewijd. De sleutels en de Pieterskerk keerden daarnaast ook terug in het wapen van het Nederduitsch-Gereformeerde, en later het Hervormde kerkgenootschap. Het was derhalve de ‘hoofdkerk’ van Leiden, waar ook het kerkelijk bureau en de Kerkvoogdij gevestigd waren. Op het zogenoemde ‘Predikbeurtenblad’, het wekelijks overzicht van alle hervormde diensten in Leiden, stonden de preken in de Pieterskerk steevast bovenaan. Het is ook qua omvang de grootste stadskerk van Leiden en het meest voltooide bouwwerk in die categorie. De Pieterskerk heeft daarnaast een van de meest uitgebreide collecties van monumentale en funeraire gedenktekens in Nederland. Ook geldt het als de centrale plaats van herdenking voor een van de bekendste episodes uit de Leidse stadsgeschiedenis: het beleg en ontzet van Leiden in 1573 en 1574. Zoals in dit boek zal blijken is de herdenking hiervan in de afgelopen twee eeuwen nog verder verbonden geraakt aan het monument. Op 8 februari 1575 werd de Leidse universiteit in de Pieterskerk opgericht, wat nog altijd jaarlijks wordt gevierd op de Dies Natalis (de ‘geboortedag’ van de universiteit), die al eeuwenlang in het monument plaatsvindt. Het ging om de eerste universiteit in de later onafhankelijke Noordelijke Nederlanden, wat nog altijd een onderscheidend karakter aan de Pieterskerk verleend als (een vorm van) academisch erfgoed.

De Pieterskerk in Leiden 1795 – heden

Herinnering en gemeenschap

K.J.F.C. Kneppelhout van Sterkenburg, Familiewapens van M. Temminck, J.P. Pompe van Meerdervoort, P. Marcus, A.P.J.

Drabbe, E.H.J. Cunaeus en I. van Buren op het Van Hagerbeerorgel uit 1808, 1864, tekening in kleur, Pieterskerk Leiden

M. Zavij, Het Van Hagerbeerorgel in de Pieterskerk te Leiden, 1806, olieverf op paneel, Collectie Museum De Lakenhal, Leiden bruikleen van de Protestantse Gemeente te Leiden

Slotstuk van een

levend verleden 1795 – 1839

een dispuut over hun vakgebied en academische procedures. Dat het conflict tussen hen hoog opgelopen was kwam onder meer doordat Kluit een uitgesproken orangist was en Luzac een principieel, maar gematigd patriot. Kluit en zijn vrouw bezweken door de instorting van hun huis44; Luzac liep langs de kade van het Steenschuur, op weg van zijn huis aan het Rapenburg naar zijn vriend Jan Aernout Bennet, een hoogleraar in de genees- en natuurkunde.45 Twee jaar na het overlijden van Luzac, in 1809, werd in de Pieterskerk het monument voor hem opgericht, met daarop het opschrift:

Aan onzen vriend Mr. Iohan Luzac Hoogleeraar. Hy was de schrik der verdrukkers, de troost der verdrukten.46

De taal, symboliek en de vorm van het monument straalde een conventionaliteit uit, die niet lijkt te stroken met de tumultueuze en veelzijdige levensloop van Luzac. De vorm die zijn herinnering in de Pieterskerk aannam was wellicht kenmerkender voor de periode waarin die tot stand kwam, dan voor de man zelf.

Luzac had in 1785 een aanstelling gekregen als hoogleraar Grieks en vaderlandse geschiedenis in Leiden. Voor die tijd had hij carrière gemaakt als advocaat, na een rechtenstudie in Leiden. In 1772 trad hij toe tot de redactie van de Gazette de Leyde (voluit: Nouvelles extraordinaires de Divers Endroits). Het was een Franstalig journalistiek weekblad dat vanaf 1677 in Leiden werd uitgebracht en sinds 1738 in eigendom was van de hugenotenfamilie Luzac. Onder hoofdredacteur Etienne Luzac begon het tijdschrift een internationaal lezerspubliek te bereiken. Het blad onderscheidde zich door betrouwbare verslaggeving en uitgebreide berichtgeving over politieke ontwikkelingen. Op het hoogtepunt bereikte het blad een oplage van ca. 10.000 exemplaren en een geschat publiek van 100.000 lezers. Omdat het Franstalig was werd het gelezen door een grensoverschrijdende Europese elite.47 Toen Luzac hoofdredacteur werd in 1775 had het blad een goede reputatie opgebouwd. Onder Luzacs hoofdredacteurschap groeide het aanzien van de Gazette. Belangrijke redenen daarvoor waren de verlichte opvattingen van Luzac en de berichtgeving over internationale ontwikkelingen, zoals de revolutie in de Noord-Amerikaanse Britse kolonies. Luzac had een aanzienlijk netwerk overgenomen van Etienne

Onbekend, Gedenkzuil voor Jean Luzac in de Pieterskerk te Leiden, 1807, prent, Collectie Rijksmuseum Amsterdam

Luzac en bouwde hierop voort. Sleutelfiguren als Thomas Jefferson lazen het blad met grote belangstelling.48 Jefferson noemde het “the only one I know in Europe which merits respect.”49 Luzac werd ook direct geïnformeerd door Amerikaanse revolutionairen. Hij raakte bovendien bevriend met John Adams, de Amerikaanse ambassadeur in Nederland tussen 1780-1782. Ook gaf hij privéles aan de jonge John Quincy Adams.50 Zij waren bekend met de politieke overtuigingen van Luzac: de Gazette had een pro-patriottische reputatie gekregen tussen 1780-1787. Luzac sloot zich aan bij de kritiek op de stadhouderlijke politiek.

De Gazette maakte hem een belangrijke speler in de lokale politiek en hij verdedigde op eigen titel patriotten in de rechtbank. Luzac ontwikkelde zich echter tot een gematigd patriot en verzette zich tegen radicale opvattingen. Dit zou hem parten spelen tijdens de omwenteling van 1795, toen hij zijn leerstoelen verloor door zijn gematigde opvattingen.51 Op 21 februari 1795 sprak Luzac bij het neerleggen

76

De Pieterskerk in Leiden 1795 – heden

Herinnering en gemeenschap

Het interieur en exterieur van de Pieterskerk

De Pieterskerk werd tot in de tweede helft van de negentiende eeuw nog omringd door proveniershuisjes. Aan de noord-, zuid- en westzijde van het monument stonden deze huisjes toen ook nog, waarvan een impressie is te zien op de prent van H.P. Schouten (1747-1822) uit 1782. Tegenwoordig resteren alleen de huizen aan de oostzijde op het Pieterskerkhof. Zoals in het hoofdstuk ter sprake komt hadden de huisjes ook een gemeenschappelijk karakter: de bewoners zorgden voor het schoonhouden van de straten rondom de Pieterskerk. Op de prent van Schouten uit 1782 is helemaal rechts, tegen de buitengevel van de doopkapel, ook een waterpomp te zien. Het lijkt een klein detail, maar het illustreert het gemeenschappelijke gebruik van de Pieterskerk – en vergelijkbare stadskerken – als publiek bouwwerk. Het ontwerp en de decoraties op de pomp geven het een statig voorkomen, passend bij zowel de toegang tot water als publieke voorziening in die tijd, als het monumentale karakter van het gebouw.

Het interieur van de Pieterskerk was volledig voorzien van een witte pleisterlaag. Aan de pilaren hingen in het begin van 1795 nog 480 wapenborden met rijkgedecoreerde familiewapens. Het verdwijnen hiervan versoberde de uitstraling van het interieur aanzienlijk; er verdween – letterlijk – een hoop kleur uit het monument. Tel daarbij op dat er ook massaal familiewapens van de grafzerken werden gebeiteld en uit het glas in lood werden gehaald, dan blijft er alleen een indruk over van een bijna volledig verdwenen achttiende-eeuws interieurbeeld. Bovendien sprongen de laatste glas-in-loodramen tijdens de Leidse buskruitramp van 1807. De schade aan het gebouw was groot na de ramp, inclusief aan het zeventiende-eeuwse Van Hagerbeerorgel. De grote gotische vensters van de Pieterskerk, beeldbepalend aan de binnen- en buitenkant van het gebouw, werden bij het herstel voorzien van houten ramen.260 Die zijn bijvoorbeeld nog te zien op een foto van eind negentiende eeuw.

Zuidzijde van de Pieterskerk vanuit de Herensteeg met houten vensters in het transeptraam, eind 19e eeuw, Beeldcollectie Erfgoed Leiden en Omstreken. Fotograaf onbekend

In de loop van de periode in dit hoofdstuk kwamen er enkele grote gedenkmonumenten bij, die qua beeld en formaat aansloten bij andere gedenktekens in de Pieterskerk uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Toch veranderden ze ook het aangezicht van het interieur: ze waren vaak ontworpen in nieuwe kunststijlen, ze ‘vulden’ de ruimte steeds meer en er ontstond een ware eregalerij voor ‘voorname burgers’. Te denken valt aan de grote gedenkmonumenten voor Jean Luzac, Johan Meerman, Sebald Justinus Brugmans, Lodewijk Beeckman, Joan Melchior Kemper en – als laatste – Johannes van der Palm. In de paar decennia van dit hoofdstuk zouden Leidenaren dus grote veranderingen in het interieur van het monument waarnemen.

H.P. Schouten, Westgevel van de Pieterskerk aan het plein, 1782, aquarel op papier, Beeldcollectie Erfgoed Leiden en Omstreken

De Pieterskerk in Leiden 1795 – heden

Herinnering en gemeenschap

132 Bijeenkomst ter gelegenheid van de herdenking van John Robinson, foto genomen in de Kloksteeg bij de dooppkapel en het Jean Pesijnhof, 1928, Beeldcollectie Erfgoed Leiden en Omstreken. Fotograaf onbekend

weleer – nog altijd als voorbeeld moest dienen. Historische context was daarbij even belangrijk als historische beleving. Die gelijkstelling leidde ook tot het ontstaan van een nieuwe performatieve cultuur waarin naar verbinding met het verleden werd gezocht. Bij de herdenkingen van Dodonaeus en Clusius werd hun bestaande herinnering in de Pieterskerk gemarkeerd, waar door middel van een ceremoniële herdenking een herwaardering aan werd toegevoegd. Dit vertegenwoordigde iets wezenlijk anders dan vroegere vormen van herdenking. In deze periode viel nog een glimp op te vangen van deze oude vormen van herinnering bij de herdenkingen van de ‘Leidse jager’ Lodewijk Beeckman in 1884 en 1885 in de Pieterskerk, die plaatsvonden in het bijzijn van de laatste in leven zijnde Leidse jagers.84 De aanwezigheid van de veteranen illustreert een andere gevoelsmatige afstand tot het verleden dat herdacht wordt, omdat zij in tegenstelling tot Dodonaeus en Clusius nog konden vertellen over hun verleden. De geleidelijke omslag in de historische herinneringspraktijken die aan de Pieterskerk verbonden waren, werd in deze periode in feite voltooid. Er werd weer volop vormgegeven aan de historische herinnering in het monument. Een vooraankondiging kan wellicht gevonden worden in het feit dat de commissie die in 1866 een nieuw stedelijk museum moest realiseren, hiervoor ook het koor van de Pieterskerk en de Hooglandse Kerk in overweging nam.85 Sindsdien nam vooral de Pieterskerk in Leiden meer dan ooit een

Gedenkteken voor John Robinson en de Pilgrims in de doopkapel, Stichting Pieterskerk Leiden. Fotografie Stefan Tetelepta

soort museaal karakter aan: Leidens oudste monument was een historisch object geworden, dat als onderdeel van een bredere historische context werd beleefd, in plaats van als de primaire vertegenwoordiger daarvan.

Een spil in het maatschappelijk leven

Een andere reden dat mensen de Pieterskerk bleven opzoeken was dat het monument een spil bleef in het maatschappelijk leven. In 1899 was nog altijd bijna 60 procent van de Leidse bevolking hervormd.86 Hoewel het aantal wekelijkse diensten geleidelijk afnam, bijvoorbeeld doordat er zondags maximaal twee diensten waren, werden er vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw op woensdagen openbare huwelijksinzegeningen in de Pieterskerk gehouden. Ook waren er zo nu en dan nog altijd publieke catechisaties op zondagen, waren er dubbele diensten op feestdagen, waren er nog steeds de gebruikelijke intreeen bevestigingsredes van predikanten, werd de Pieterskerk nog altijd in gelijke mate voor de doop gebruikt en ontstond in de jaren twintig het fenomeen van de doordeweekse ‘Apologetische Samenkomsten’ in hervormd Leiden, waarin de verhouding van het protestantisme tot andere levens-

Waar het verleden vanzelf oprijst 1865 – 1934

Herdenking van John Robinson in de Pieterskerk, 1928, Beeldcollectie Erfgoed Leiden en Omstreken. Fotograaf onbekend

geven. Enkele voorbeelden verduidelijken welke sociale functies de Pieterskerk in de samenleving vervulde.

Net als in de voorgaande periode vonden er in de Pieterskerk veel liefdadige en sociale initiatieven plaats. Er zijn veel voorbeelden van te bieden, dus volgt een selectie. Zo werden er nog steeds liefdadigheidsconcerten georganiseerd, zoals op 5 september 1883, toen een concert ten bate van het protestantse weeshuis Neerbosch bij Nijmegen werd georganiseerd, waarbij de Amerikaanse “Pelgrimzanger” Philip Phillips de hoofdattractie was.90 De belangstelling voor het weeshuis was groot in hervormd Leiden.91 Op 10 september 1914 werd een orgelconcert gegeven ten bate van het “Steun-Comité” te Leiden.92 Steuncomités werden na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog opgericht, om mensen bij te staan die door de gevolgen van de oorlog in financiële nood verkeerden.93 Militairen betaalden beschouwingen voor een breder publiek werd verkend.87 Maar ook niet-hervormde Leidenaren kwamen naar de Pieterskerk voor concerten bijvoorbeeld, of hechtten anderszins waarde aan het monument als collectief erfgoed. Zo was in een eerdergenoemde reeks artikelen in de Leidsche Courant te zien dat ook katholieke Leidenaren (circa 26 procent van de Leidse bevolking in 189988) zich met de geschiedenis van de Pieterskerk verbonden voelden. En in een intekenboek, dat vanaf het begin van de twintigste eeuw door de kosters van de Pieterskerk werd neergelegd, konden dagjesmensen en buitenlandse toeristen hun handtekening zetten om hun bezoek te markeren, waaronder zich opvallend veel Amerikanen bevonden.89 In zowel het publieke, als het dagelijks leven nam het monument een spilfunctie in. Mede daarom werd er juist hier getracht een verhaal over een gedeeld verleden vorm te

Herinnering en gemeenschap

De veranderende betekenis van het verleden: inspiratie en vervreemding

Hoogtijdagen van een traditioneel gedeeld verleden Het initiatief voor het Marnixvenster zou een belangrijke rol spelen in de herinneringscultuur in de Pieterskerk in de jaren voor de oorlog, aan het begin van de bezetting en korte tijd daarna. Door de oorlog kreeg het gedenkteken een andere betekenis dan oorspronkelijk was voorzien. Het aanvankelijke doel van het project was om de laatste rustplaats van Marnix opnieuw te markeren, aangezien zijn graf al eeuwen eerder was verwijderd. Er werd daardoor voor de Pieterskerk gekozen in plaats van voor het alternatief: een

Vooraanzicht en detail (rechter pagina) van het Marnixvenster in het oostelijke glas-in-loodraam van de kooromgang, Stichting Pieterskerk Leiden. Fotografie Hielco Kuipers

standbeeld voor Marnix op het Plantsoen in Leiden. Het venster werd op 21 september 1940 onthuld, in het kader van een Marnixherdenking tijdens het academisch lustrum. Op 23 september werd het echter weer grotendeels verwijderd. Op 26 oktober waren de meeste onderdelen weggehaald en veilig opgeborgen. Er werd namelijk gevreesd dat het in het oorlogsgeweld beschadigd zou raken vanwege het risico van een bombardement op de grote, centraal gelegen Pieterskerk. De plaatsing was sowieso anders verlopen dan gewenst doordat, zoals nadien in een krantenartikel werd vermeld, de voorgenomen onthulling door koningin Wilhelmina enkele maanden na het begin van de bezetting geen doorgang kon vinden.19 In een krantenbericht werd bovendien vermeld dat het organiserend comité “ten gevolge van den oorlog” de contactgegevens van een aantal donateurs had verloren. Personen die meenden onterecht geen uitnodiging voor de onthulling te hebben ontvangen werden aangespoord zich te melden.20 Pas toen het oorlogsgevaar was geweken in de zomer van 1945, werd het venster op 1 augustus herplaatst21; op tijd voor de heropening van de universiteit op 17 september 1945. Het project werd gedragen en gesteund door grote instellingen in Leiden – de gemeente, universiteit en hervormde kerk – en private donateurs, zoals de Leidse studentensociëteit en nazaten van Marnix van St.-Aldegonde. Hoewel het initiatief hoofdzakelijk lokaal was, had de opzet van de herdenking onmiskenbaar een nationaal karakter. Op het venster stonden Marnix en Willem van Oranje naast elkaar afgebeeld. Er was bovendien een duidelijk verband met het eerdergenoemde project in de Nieuwe Kerk in Delft. Vanwege deze bredere opzet kon het initiatief ook op nationale belangstelling rekenen. Een van de lezingen tijdens de herdenkingsceremonie stelde desalniettemin de vraag in hoeverre Marnix daadwerkelijk als ‘Nederlander’ geduid kon worden.22

Bij de herdenking was onder meer historicus Johan Huizinga aanwezig, naast enkele (oud-)politici, hoge ambtenaren van de Rijksoverheid, vele academici, de burgemeester van Leiden en Leidse studenten. Onder de aanwezigen was ook professor Rudolph Pabus Cleveringa (1894-1980), die in zijn dagboeken een indringend beeld van de onthulling optekende. Hij noemde het “een zeer ontroerende plechtigheid.”23 Een belangrijke reden daarvoor was dat het programma werd afgesloten met het zingen van het Wilhelmus. De bezetter had naar het scheen geen problemen met het nationale karakter van de herdenking, of het ten gehore brengen van het volkslied.24 De onthulling werd zelfs vermeld op door hen gecontroleerde Nederlandse radiostations.25 De muzikale invulling van het programma

Erwin Olaf, Leidens Beleg en Onzet - Liberty - pest en honger tijdens

Leidens Beleg, 2011, Chromogene druk, dibond, Collectie Museum De Lakenhal, Leiden / Universitaire Bibliotheken Leiden

© Estate Erwin Olaf

Speelse innovatie of imitatie leenden zich ook voor het zoeken naar een verbinding met oude tradities of een suggestie van continuïteit. Twee voorbeelden kunnen dit illustreren. In de Kerkmeesterskamer van de Pieterskerk, waar de kerkvoogdij eeuwenlang vergaderde, bevindt zich in een rijkgedecoreerde wandkast een zogenaamde ‘buffetnis’ waarin de leden van de kerkvoogdij hun wijnglazen voor bij de maaltijden bewaarden. De glazen verdwenen echter spoorloos in de periode van het vertrek van de hervormde gemeente en de vroege fase van het stichtingsbeheer. Daarom werd het gebruik opgevat om afscheidnemende bestuursleden van de stichting een glas aan te bieden waarin hun naam gegraveerd stond en deze in de buffetnis te plaatsen, zodat de oorspronkelijke toestand na verloop van tijd door imitatie gerecreëerd zou worden.84 Het andere voorbeeld is het afscheid van Goekoop als voorzitter van de SPL, dat in 1998 samenviel met de voltooiing van een jarenlange restauratie van het Van Hagerbeerorgel. Goekoop had een belangrijke bijdrage geleverd aan de fondsenwerving voor het project; de totale kosten bedroegen ƒ5,5 miljoen. Als afscheidsgeschenk werd daarom het familiewapen van Goekoop op het orgel toegevoegd, tussen de familiewapens die de toenmalige kerkmeesters in 1808 hadden laten plaatsen (zie H1).85 De twee voorbeelden hebben een aantal overeenkomsten: het zoeken van aansluiting bij oudere tradities vertegenwoordigde ten eerste zowel het creëren – of uitbeelden – van een continuïteitsbeleving, ten tweede een poging om de tradities relevant of ‘levend’ te houden en tot slot een speelse manier om het verleden benaderen. Het recreëren van het verleden stond ook centraal in een project van de fotograaf Erwin Olaf (1959-2023), die in 2011 op uitnodiging van Museum De Lakenhal en de Universiteit Leiden een fotoreeks produceerde over het thema Leids Ontzet. Voor het project werden historische taferelen in de Pieterskerk geënsceneerd. Het hoofdwerk was geïnspireerd op het schilderij De gebedsdienst na het Ontzet van Leiden door Jan Hendrik van de Laar uit 1861. Een dramatische compositie uit drie delen werd met modellen en figuranten in historische kostuums tot een geheel gesmeed. Een curator van de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek oordeelde dat Olaf “een nieuw genre [heeft] uitgevonden, dat van de ‘historische fotografie’.”86 In de foto’s verwerkte Olaf op subtiele wijze een aantal moderne details, zoals een iPod, een moderne halsketting en een model op teenslippers.87 Op een speelse manier recreëerde Olaf zo een werk uit de historische overlevering, verwijzend naar de verhalen over het Leids Ontzet en ensceneerde dit in de Pieterskerk, dat tegelijkertijd fungeerde als historisch

Dit boek verschijnt als handelseditie van het promotieonderzoek van Ward Hoskens aan de Universiteit Leiden.

Uitgave WBOOKS, Zwolle info@wbooks.com wbooks.com

Tekst Ward Hoskens

Beeldredactie Ward Hoskens

Ontwerp studio frederik de wal

© 2025 WBOOKS Zwolle / de auteur Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2025.

ISBN 978 94 625 8671 0 NUR 680, 693

Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door

Colofon

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Pieterskerk_LR_bladerpdf by WBOOKS - Issuu