Jip en Janneke


Lieve Olivia, Samen met Jip en Janneke vier jij dit jaar december. Er valt heel wat te vieren in deze maand. Hoe leuk is dat? Veel voorleesplezier met dit boek. papa en mama
www.annie-mg.com www.fiepwestendorp.nl www.jipenjanneke.nl www.queridokinderboeken.nl
De verhalen in dit prentenboek zijn afkomstig uit de grote verzamelbundel
Jip en Janneke, en zijn tevens terug te vinden in de vijf losse delen.
Voor deze uitgave is de tekst op enkele plaatsen aangepast. Een aantal van de verhalen is ook opgenomen in Sinterklaas komt (2005). De kleurenillustraties bij de verhalen maakte Fiep Westendorp eind jaren zeventig voor het kleuterblad Bobo
© 2025 Een uitgave van Em. Querido’s Kinderboeken Uitgeverij in samenwerking met YourSurprise.
Copyright tekst © 1953, 1963-1965, 1977, 1985, 2005 Erven van Annie M.G. Schmidt.
Copyright illustraties © 1976-1984, 2010 Fiep Amsterdam bv; Fiep Westendorp
Illustrations.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido’s Kinderboeken Uitgeverij, Amsterdam.
Omslag Nanja Toebak
Omslagillustratie Fiep Westendorp
Vormgeving binnenwerk Studio Cursief, Irma Hornman
Bestellen: www.yoursurprise.nl
Druk: ARSprintmedia
Amsterdam . Antwerpen
Em. Querido’s Kinderboeken Uitgeverij
‘Jij kan niet tekenen Janneke,’ zegt Jip.
‘Wel,’ zegt Janneke, ‘ik kan wel tekenen.’
‘Nietes,’ zegt Jip.
‘Welles,’ zegt Janneke.
‘Geen ruzie, hoor,’ zegt moeder. ‘Gaan jullie maar zitten. Aan de tafel. En hier heb je papier. Nu mag je tekenen. Alle drie.’
Jip, Janneke en Olivia gaan zitten. En ze krijgen ook nog een potlood van moeder. En ieder drie krijtjes. Rood, groen en geel.
‘Zo,’ zegt moeder. ‘Nu eens kijken, wie het mooiste kan tekenen.’
Janneke is al druk bezig. Haar tongetje steekt uit haar mondje.
Olivia pakt het rode krijtje en tekent een poes.
Maar Jip zit nog te verzinnen. Hij weet niet wat hij tekenen zal. Eindelijk gaat hij beginnen.
Het is nu heel stil in de kamer. Je hoort alleen de krijtjes krassen.
‘Zo,’ zegt Janneke. ‘Ik ben klaar.’
‘Ik ook,’ zegt Olivia.
‘Wacht even,’ zegt Jip. ‘Wacht heel even. Ja, ik ben ook klaar.’
‘Laat me maar eens kijken,’ zegt moeder.
‘O, Janneke, wat een mooi huis! Met een boom ernaast. Heel mooi! En Olivia wat een mooie poes heb je getekend, het lijkt wel een beetje op onze Siepie. Nu dat van jou, Jip.’
Moeder kijkt naar de plaat van Jip. Dat is Sinterklaas.
‘En wie heeft het gewonnen?’ vraagt Janneke.
‘Even kijken,’ zegt moeder. ‘Janneke heeft de eerste prijs voor tekenen. Hier zo, een chocolaatje!’
‘Hè,’ zegt Jip treurig.
‘Maar,’ zegt moeder, ‘Olivia heeft de eerste prijs voor binnen de lijntjes en Jip heeft de eerste prijs voor kleuren. Hier, Jip en Olivia, jullie ook een chocolaatje. En we zullen alle tekeningen ophangen,’ zegt moeder. ‘Boven de schoorsteen.’
Jip is trots.
En Olivia is trots.
En Janneke is ook heel trots.
Janneke vraagt: ‘Is Sint jarig op vijf december?’
‘Ja,’ zegt moeder. ‘Dan is hij jarig.’
‘En krijgt hij dan niets?’
‘Nee,’ zegt moeder. ‘Dan krijgt hij niets. Hij geeft kadootjes, maar krijgt niets.’
‘Wat gek hè?’ zegt Janneke.
‘Hij wil het zelf zo,’ zegt moeder.
‘Toch vind ik het zielig,’ zegt Janneke. ‘Ik wil Sinterklaas wat geven.’
‘Goed,’ zegt moeder. ‘Wat wil je hem geven?’
‘Ik wil een sjaaltje voor hem haken,’ zegt Janneke.
‘Maar dan moet je wel opschieten,’ zegt moeder. ‘Anders is het niet af.’
Maar Janneke kan heel vlug haken. En ze doet het met hele grote lussen. En na een uur heeft ze het al klaar.
‘Kijk,’ zegt Janneke. ‘Mooi hè?’
‘Het is maar een klein sjaaltje,’ zegt moeder.
‘Ja,’ zegt Janneke. ‘Maar het is mooi geel.’
‘Het is maar een heel heel heel erg klein sjaaltje,’ zegt moeder. ‘Het kan niet om zijn hals, denk ik. Maar het is toch lief van je.
We zullen het in je schoen leggen. En we zullen er een brief bij schrijven. Dat jij het zelf gemaakt hebt. En dat het een sjaal is. Anders denkt het paard misschien dat het iets is om op te eten.’
En dat doen ze. En de volgende morgen vindt Janneke een brief van Sint in haar schoen. Er staat in:
Lieve Janneke. Wat kan jij mooi haken. Het sjaaltje kan niet om mijn hals. Maar het kan wel om mijn baard. Als ik mijn hals was.
Dag Janneke.
Janneke vraagt: ‘Hoe dan? Als hij zijn hals wast?’
En moeder zegt: ‘Ik denk dat hij nooit zo goed zijn hals kan wassen. Met die baard ervoor. En nu houdt hij de baard op. Zó, met jouw sjaaltje.’
‘O ja,’ zegt Janneke. En ze is erg trots.
Jip, Janneke en Olivia staan voor de schoorsteen. Want ze moeten een liedje zingen.
‘Sinterklaas kapoentje!’ zingt Jip heel hard.
‘Hoor, wie klopt daar, kindren!’ roept Janneke. Nog harder.
‘O, kom er eens kijken!’ zingt Olivia uit volle borst.
‘Hoor eens,’ zegt vader. ‘Dat kan niet. Als jullie liedjes zingen, moet je het gelijk doen. Allemaal hetzelfde liedje. Anders is het afschuwelijk.’
Maar Jip wil alleen van Sinterklaas kapoentje.
En Janneke wil alleen van Hoor, wie klopt daar, kindren.
En O, kom er eens kijken, is het lievelingslied van Olivia.
En ze krijgen ruzie.
En Jip schopt de schoen om van Janneke.
En Janneke gooit met de schoen van Jip. En Olivia gooit boos het hooi door de kamer.
‘Zijn jullie nou helemaal mal!’ zegt moeder boos. ‘Dat is een mooie manier van doen! Sinterklaas zal heel verdrietig zijn als hij dat gezien heeft.’
‘Staat hij nou op het dak?’ vraagt Olivia.
‘Dat zal wel,’ zegt vader.
‘Ik ga even kijken,’ zegt Jip. En hij wil de straat op.
‘Nee!’ roept vader. En hij pakt Jip nog net bij zijn pyjamajasje. ‘Wat denk je wel? Het is donker en koud!’
‘Kom,’ zegt moeder. ‘Ik zing met jullie mee. Eerst Sinterklaas kapoentje, dan O, kom er eens kijken en ook nog Hoor, wie klopt daar.’
En nu gaat het goed.
Jip geeft Janneke een zoen.
En Janneke geeft Olivia een zoen.
En ze ruimen al het hooi weer op.
En dan gaan ze slapen.
‘Jip,’ zegt moeder, ‘Sinterklaas heeft kadootjes gebracht.’
‘O, laat eens zien,’ zegt Jip.
‘Nee,’ zegt moeder. ‘Vanavond. Vanavond mag je lang opblijven. En dan gaan we alle kadootjes uitpakken. En je moet vragen of Janneke ook hier komt.’
‘Hè ja,’ zegt Jip.
‘En voor Janneke heeft Sinterklaas ook kadootjes gebracht,’ zegt moeder.
‘Waarom heeft Sinterklaas die dan hier gebracht?’ vraagt Jip.
‘Dat weet ik niet,’ zegt moeder.
‘Wat dom, hè,’ zegt Jip. ‘Ze woont toch hiernaast?’
‘Er is ook een hart bij voor Janneke,’ zegt moeder. ‘Een hart van borstplaat. Dat is nog niet eens ingepakt. Wil jij dat inpakken, Jip?’
Dat wil Jip wel.
‘Er is ook nog geen versje bij,’ zegt moeder. ‘Kun jij een versje maken, Jip? Bij dat hart?’
‘Ja,’ zegt Jip. En hij gaat heel hard denken.
‘Weet je ’t al?’ vraagt moeder.
‘Ja,’ zegt Jip. ‘Ik weet het al. Zal ik het eens opzeggen?’
‘Goed, zeg het maar op.’
En Jip zegt het vers op:
Hier heb je een hart en Piet is zwart.
‘Dat is heel knap,’ zegt moeder. ‘Je kan mooi rijmen, Jip. Je wordt nog eens een dichter.’
‘Wat is een dichter?’ vraagt Jip.
‘Iemand die rijmen kan,’ zegt moeder.
En dan is het avond. En Janneke komt. En ze heeft een boel pakjes meegebracht. Want Sint heeft bij haar pakjes gebracht voor Jip.
‘Huh,’ zegt Jip. ‘Sinterklaas weet niet eens waar wij wonen.
Hij brengt de kadootjes voor Janneke bij ons. En hij brengt alles voor ons bij Janneke.’
‘Hij ziet jullie ook altijd samen,’ zegt moeder.
Jip krijgt een kruiwagen. En een bel voor zijn step. En een tankauto. En een brandweerauto.
En Janneke krijgt een doos voor matjes vlechten. En een poppenkeuken. En een prentenboek.
En dan pakt ze het hart uit. En moeder leest het vers voor:
Hier heb je een hart en Piet is zwart.
Daar moet Janneke erg om lachen. Ze moet zo lachen dat ze boven op het hart gaat zitten.
‘Hé,’ roept Jip. ‘Nou is het kapot.’
Het is in duizend stukken. Maar al is het kapot, het is toch lekker.
‘Straks komt Sinterklaas,’ zegt Jip. ‘Hè, moeder?’
‘Ja,’ zegt moeder. ‘Nog even wachten.’
Ze zitten samen op een bankje, Jip, Janneke en Olivia.
‘Ik zal hem vertellen van het egeltje,’ zegt Janneke. ‘En van de poes, en van Takkie.’
‘En ik zal vertellen dat jij mij geknepen hebt,’ zegt Jip.
‘Nee,’ roept Olivia, ‘dat is niks lief.’
‘En ik doe het lekker toch,’ zegt Jip.
En dan gaat de deur open. Daar staat Sinterklaas. En achter hem staat Piet.
Jip, Janneke en Olivia zijn doodstil. Ze durven haast geen adem te halen. Ze kijken alleen maar.
‘Dag, kinderen,’ zegt Sinterklaas.
Moeder geeft hem de grote stoel. Hij ziet er zo mooi uit. Zijn baard is wit en zijn tabberd is rood. En Piet is in het paars.
‘En zijn de kinders zoet geweest, mevrouw?’ vraagt Sinter–klaas.
‘Wel,’ zegt moeder, ‘dat moeten ze zelf maar vertellen. Jip, je wou toch iets vertellen? Is het niet?’
Maar Jip is zo verlegen. Zo verlegen. Hij pakt Jannekes handje vast. En hij zegt niets.
Maar Janneke zegt: ‘We hebben een poes. En we hebben een egeltje, dat slaapt.’
‘Slaapt het in jullie bedje?’ vraagt Sinterklaas.
‘Nee,’ zegt Janneke. ‘In de kist. In de schuur.’
En ook Olivia vertelt een heleboel. Van de tuin en van Takkie en van de zandbak.
‘En Jip,’ zegt Sinterklaas, ‘hebben jullie wel eens ruzie?’
Maar Jip durft niets te zeggen. Voordat Sinterklaas kwam had hij zo’n praats. Maar nu niet meer.
‘Nou,’ zegt Sinterklaas. ‘Pak maar ’s uit, Piet.’
En dan komen de pakjes. Zoveel pakjes. Wel tien. Met een J van chocola en nog een J van chocola en een pop en een vliegtuig. En een varkentje van suiker. En ook een spoortrein en ook een schoudertasje. Er zijn ook allemaal pakjes voor Olivia.
‘Nu nog één versje zingen,’ zegt Sinterklaas. ‘Durf je dat wel, Jip?’
Ja, Jip durft wel te zingen van Dank je, Sinterklaasje. Hij durft niet te praten. Alleen als Sinterklaas weggaat, zegt hij nog gauw: ‘Dag, Sinterklaas. Janneke heeft me niet geknepen.’
‘Dat is mooi,’ zegt Sinterklaas. En daar gaat hij, met Piet.
‘Dag, dag,’ roepen Jip, Janneke en Olivia. En ze wuiven hem na. Daaaag, daaaag, daaaag!
‘Kijk eens,’ zegt Janneke. ‘Wat een lief dennenboompje. Heel klein. Heeeeeeeel klein.’
‘Ja,’ zegt Jip. ‘Dat is een lief kerstboompje.’
‘Dat wil ik graag hebben,’ zegt Janneke.
‘Dat kan niet,’ zegt Jip. ‘Het is niet van ons. Het is van de buurman. Kijk, het staat hier achter de heg.’
Jip en Janneke kijken treurig naar het dennenboompje. Het is zo klein. En zo lief. En ze willen zo graag zelf een kerstboom meebrengen naar huis.
‘Er staan er nog meer,’ zegt Janneke.
‘Ja,’ zegt Jip. ‘Er staan er nog wel honderd.’
‘Wel duizend,’ zegt Janneke.
‘Zou de buurman het zien, als we dat dennenboompje plukken?’ vraagt Jip.
‘Je kan een boom niet plukken,’ zegt Janneke. ‘Je moet hem omzagen.’
‘Je kan hem uittrekken,’ zegt Jip. ‘Ik kan hem best uittrekken.’
En hij stapt over de heg. Nu is hij in buurmans tuin. Hij trekt heel hard aan de dennenboom.
‘Het gaat niet,’ zucht hij.
‘Ik kom,’ roept Janneke. En daar staat zij ook in de tuin van de buurman.
Ze helpt Jip trekken. En ze trekken samen zó hard. Ze rukken. En ze sjorren. En worden helemaal rood. En dan opeens... boem... daar vallen Jip en Janneke allebei op de grond. Op hun bibs.
En de boom houden ze in hun hand. Er zitten wortels aan. Ze hebben hem fijn uitgetrokken.
‘Zie je wel?’ zegt Jip. ‘Zie je wel, dat het gaat.’
Nu nemen ze het boompje mee naar het huis van Janneke.
‘Wat is dat?’ vraagt Jannekes moeder. ‘Hoe kom je daaraan?’
‘Uit de grond getrokken,’ zegt Jip.
‘Bij jou in de tuin, Jip?’ vraagt moeder dan.
‘Nee,’ zegt Jip verlegen. ‘In de tuin van mijn buurman.’
‘Maar Jip,’ zegt moeder. ‘Dan heb je die boom gestolen. Dat mag toch niet.’
‘Niet waar,’ zegt Janneke. ‘We hebben alleen geprobeerd of hij de grond uit wou. Wel, en dat wou hij.’
‘Nou, het mag toch niet,’ zegt moeder. ‘Jullie moeten de boom terugbrengen.’
Heel treurig gaan Jip en Janneke weer naar de tuin van de buurman.
‘Daar was het,’ zegt Jip.
‘Ja, daar is het gat,’ zegt Janneke.
Ze duwen nu de kerstboom weer in het gat.
Maar het gaat niet. De boom wil niet meer in de grond.
‘Wat doen jullie toch?’ horen ze opeens.
Ze kijken op. O, o, daar is de buurman. De buurman!
‘We doen de boom erin...’ fluistert Jip.
‘En hoe komt die boom eruit?’ vraagt de buurman.
Jip en Janneke worden heel verlegen. Ze kijken naar de grond.
‘Hebben jullie hem eruit getrokken?’ vraagt de buurman.
‘Ja,’ zegt Jip zacht.
‘Ja,’ zegt Janneke. ‘We vonden hem zo lief. Maar het mocht niet van moeder. En nu douwen we hem er weer in.’
‘Dat kan niet,’ zegt buurman. ‘Je kan hem er niet meer in douwen.’
‘Nee,’ zegt Jip. Hij heeft dat ook gemerkt.
‘Maar je mag hem hebben,’ zegt de buurman. ‘Neem hem maar mee. Maar nooit meer mijn bomen uit de grond halen, hoor!’
Dan gaan Jip en Janneke weg met hun boom. Ze zijn er zo blij mee. Nu hebben ze een eigen kerstboom.
Nu heeft Janneke een heel klein kerstboompje. Dat is het dennenboompje uit de tuin van de buurman.
‘We hebben het zelf geplukt,’ zegt Jip.
‘Niet geplukt,’ zegt Janneke. ‘We hebben het eruit getrokken.’
‘Ja,’ zegt Jip. ‘En het mocht van de buurman.’
‘Het mocht niet,’ zegt Janneke. ‘Maar toen het er eenmaal uit was, kon het er niet meer in. En toen mocht het wel.’
Maar bij Janneke thuis staat al een hele grote kerstboom. Die heeft Jannekes vader meegebracht.
‘Mogen ze bij elkaar?’ vraagt Olivia. ‘Dan hebben we een vaderboom en een kindje. Dat is leuk.’
‘Goed,’ zegt Janneke.
En nu staan er dus twee kerstbomen bij Janneke thuis. Een hele grote vaderboom. En een klein kindboompje.
Jannekes vader versiert samen met Olivia de grote boom. En Jip en Janneke versieren de kleine. Ze mogen het net zo doen zoals ze het willen. Ze hebben een piek. En een engeltje. En een heleboel ballen. En slingers. En suikerkransen. En klokjes. Het wordt prachtig. En dan is het avond. En de kaarsjes mogen aan.
‘Ooooooh,’ zeggen Jip, Janneke en Olivia tegelijk. ‘Wat mooi!’ Twee bomen. En allebei vol met lichtjes.
En onder alle twee de bomen liggen pakjes. Die mogen ze straks uitpakken. Maar eerst zingen.
Jip, Janneke en Olivia zingen van de herdertjes. En dan ineens staat er iemand in de kamer. Een meneer.
‘O, dat is de buurman!’ roept Olivia.
‘Dag, kinderen,’ zegt hij.
Jip en Janneke worden vuurrood. Ze zijn erg verlegen.
‘Ik kom eens naar mijn boom kijken,’ zegt de buurman.
Jip en Janneke zwijgen.
‘Want het ís mijn boom,’ zegt de buurman. ‘Of niet soms?’
‘Ja,’ fluistert Jip.
‘Ik wou hem maar meenemen,’ zegt de buurman.
Jip en Janneke zitten als muisjes zo stil.
Dan zegt Janneke ineens: ‘Er staan nog een boel bomen bij u in de tuin. Net zulke!’
‘Ha, ha,’ zegt de buurman. ‘Ha, ha. Je hebt gelijk. Daar kan ik er ook een van nemen. Nou goed dan. Maar mag ik wel een pakje onder mijn eigen kerstboom leggen? Mag dat?’
En hij haalt een groot pak tevoorschijn. Met rode lintjes. ‘Zo,’ zegt hij. ‘Prettige kerst verder. Daag.’
‘Daag,’ zeggen Jip, Janneke en Olivia. ‘En dank u wel.’
Wat een lieve buurman! Aan het pak hangt een klein kaartje: ‘Voor Jip, Janneke en Olivia’. Er zit een kerstkrans in het pak. En drie suikeren vogeltjes. Een roze, een blauwe en een groene.
‘Hij meende het niet, hè?’ zegt Jip. ‘Van dat meenemen.’
‘Nee,’ zegt Janneke. ‘Het was vast maar een grapje.’
Bij Janneke thuis zijn twee kerstbomen. Een grote en een kleine. En bij Jip thuis is er ook een.
Het is wel een beetje lastig, want nu moeten ze aldoor heen en weer. Jip gaat telkens kijken naar de bomen bij Janneke. En Janneke gaat telkens kijken naar de boom van Jip. Soms komen ze elkaar tegen op de stoep.
‘Ik ga naar jou toe,’ zegt Janneke dan.
‘En ik ga naar jou,’ zegt Jip.
Maar nu heeft Jip in de stad nog een kerstboom gezien. Een hele mooie. De allermooiste kerstboom die bestaat. Daar hangt zoveel in. Een hele trein. En een beer. En een heel station.
‘Ja maar,’ zegt moeder. ‘Dat is de kerstboom van een speelgoedwinkel. Daar hangt zoveel in. Maar het hoort er niet in.
De onze is veel mooier, Jip. Wij hebben slingers en balletjes en kaarsjes en een ster. Er horen geen treinen en beren in een kerstboom.’
Daar moet Jip eens over nadenken. En een uurtje later gaat hij naar Janneke toe. En hij zegt: ‘Nu moet je eens komen kijken naar mijn boom.’
Janneke gaat dadelijk mee. Jip heeft de beer in de boom gehangen.
De arme beer hangt daar heel zielig. En de boom is helemaal scheefgezakt.
‘O, o,’ zegt Janneke. En ze lacht erom.
‘Vind je het niet mooi?’ vraagt Jip.
‘Nee,’ zegt Janneke. ‘Ik vind het gek.’
Moeder komt binnen en zegt: ‘O, die arme beer! Moet hij daar blijven hangen, Jip? En kijk, de boom valt haast om.’
En dan haalt Jip de beer er weer uit.
En dan mogen ze er nog tien suikerkransjes in hangen.
Het is zo druk op straat! O, wat is het druk op straat.
‘Ja,’ zegt moeder, ‘nu moeten alle mensen inkopen doen. Ze kopen suiker. En meel en bloem. En rozijnen. Voor de oliebollen. Want morgen is het oudejaar.’
‘En dan eten wij ook oliebollen,’ zegt Jip.
‘En wij ook,’ zegt Janneke.
‘Ik lust er wel tien,’ zegt Olivia.
‘Kom,’ zegt moeder. ‘Ik ga nog wat appeltjes kopen. Hier, in de groentewinkel.’
Ze gaan naar binnen.
En moeder koopt mooie rode appeltjes.
En Jip krijgt een snoepje. En Olivia krijgt een snoepje. En Janneke krijgt ook een snoepje.
‘Jullie snoepen veel te veel,’ zegt moeder. ‘Je hebt de hele kerstboom ook al kaal gesnoept. En overal krijg je een snoepje.
Jullie worden er nog ziek van.’
Maar Jip, Janneke en Olivia vinden het fijn.
En dan gaan ze naar huis.
‘Hier,’ zegt moeder. ‘Hier hebben jullie alledrie een schoon doekje. Nu mag je de appeltjes oppoetsen. Maak ze maar heel mooi.’
En Jip, Janneke en Olivia gaan appeltjes poetsen. Ze poetsen en ze poetsen. En de appeltjes worden zo mooi. Aan de ene kant geel.
En aan de andere kant rood. En prachtig glimmend.
‘Kijk,’ zegt Olivia. ‘Zo’n appel kocht Sneeuwwitje van de boze koopvrouw. De gele kant was niet vergif. En de rode kant was wel vergif.’
‘Ja,’ zegt Jip.
En als moeder binnenkomt zegt ze: ‘Jullie mogen er ieder een opeten.’
Jip begint te eten. Maar hij eet alleen van de gele kant. Hij eet niet van de rode kant. ‘Dat is vergif,’ zegt hij.
‘Malle jongen,’ zegt moeder. ‘Dat was toch alleen in het sprookje. Eet de appel maar helemaal.’
Dat doet Jip.
En Janneke doet het ook.
En Olivia lust er ook een.
En dan zijn er drie klokhuisjes over.
Buiten is het donker. En erg koud. En het is diep in de nacht. Jip ligt in bed. Hij slaapt.
Maar dan ineens: Boem, boem, toet, toet!
Boem! Wat is dat? Jip wordt wakker. Hij zit rechtop in zijn bedje. En hij wordt erg bang. Want het is zo’n lawaai. Ze schieten. En hij hoort een boot in de verte. En nog een. En hij hoort gillen op straat. Wat is er toch? En dan opeens weet Jip het weer. Het is oudejaar! Beneden zijn vader en moeder. En tante Truus. Die vieren oudejaar. Hij hoort ze lachen.
Jip komt uit zijn bed. En hij gaat zachtjes de trap af. Hij loopt door de gang. En hij doet heel zacht de deur open. De deur van de huiskamer. Kijk, daar staat vader. Met een glas in zijn hand. En moeder ook. En tante ook. Ze zien Jip niet. Jip komt naar binnen.
En dan ziet vader hem. Hij zegt: ‘Kijk daar nou. Wat doe jij hier, rakker?’
En moeder geeft hem een kus. En ze zegt: ‘Gelukkig nieuwjaar, Jip.’
‘Ik wil ook een glas met iets,’ zegt Jip.
‘Jij krijgt een appelbol,’ zegt tante Truus. ‘Kom maar gauw op mijn schoot zitten.’
Jip is heel slaperig. Maar hij vindt het zo fijn. Hij eet zijn appelbol. Met kleine hapjes.
‘Nou ga ik met mijn auto spelen,’ zegt Jip.
Maar vader zegt: ‘Nee Jip, nou is het genoeg geweest. Nu breng ik je in bed.’
Jip slaapt direct weer in. En de volgende morgen komt Janneke.
‘Gelukkig nieuwjaar,’ zegt ze.
‘Gelukkig nieuwjaar,’ zegt Jip. ‘Ik ben vannacht opgeweest.’
‘Niet waar,’ zegt Janneke.
‘Ja,’ zegt Jip. ‘Ik mocht opblijven tot twaalf uur.’
‘Je jokt,’ zegt Janneke.
‘Ik jok niet,’ zegt Jip.
Maar moeder zegt: ‘Jip is om zeven uur naar bed gegaan.
Gewoon. Maar hij is om twaalf uur beneden geweest. Heel even. Hè Jip?’
‘Ja,’ zegt Jip. ‘En ik heb een appelbol gehad. En ik heb knallen gehoord.’
En Janneke is jaloers. Want zij heeft geslapen. De hele nacht. En ze heeft geen knal gehoord. ‘Ik vind het gemeen,’ zegt ze. ‘Ik wil ook knallen horen.’
Maar Jips moeder zegt: ‘Ik heb nog een appelbol voor je bewaard, Janneke. En wees maar niet verdrietig. Je zult nog genoeg knallen horen in je leven.’
‘Kom eens kijken,’ roept Jip. ‘We hebben een kalender. En ik mag het blaadje er afscheuren.’
‘Eén blaadje maar?’ vraagt Janneke.
‘Ja, één blaadje maar,’ zegt Jip. ‘Het bovenste blaadje. Kijk, er staat een hondje op. Precies Takkie.’ Hij scheurt het blaadje netjes af.
‘Hè,’ zegt Olivia. ‘Mag ik er ook eentje afscheuren?’
‘Nou goed,’ zegt Jip. ‘Eentje dan.’
Olivia scheurt het blaadje er af. Er staat een poesje op. Precies Siepie. Dan komt er een, daar staat niets op. Alleen maar letters.
‘Dat is niks,’ zegt Janneke. ‘Wat zit eronder? Even kijken.’ En Jip trekt het blaadje er af, om te kijken wat eronder zit. ‘Weer niks,’ zegt Janneke. ‘Maar daaronder zit een paard, geloof ik.’
Jip, Janneke en Olivia zijn zo nieuwsgierig wat er nog meer komt. Ze trekken een voor een de blaadjes er af.
‘Nu ik weer een,’ zegt Janneke.
‘En ik die,’ zegt Jip.
‘En daarna ik,’ zegt Olivia.
‘Hé,’ roept moeder, ‘wat doen jullie daar?’
‘Blaadjes afscheuren,’ zegt Jip. ‘Een paar maar.’
‘Kijk nou toch,’ zegt moeder. ‘Het is vandaag 3 januari en jullie hebben alle dagen van januari er afgescheurd.’
Jip, Janneke en Olivia staan heel verschrikt te kijken.
‘Nu is het ineens februari,’ zegt moeder. ‘En nu kan vader niet meer jarig zijn. Die is in januari jarig. Maar dat kan niet meer. Januari is al voorbij.’
Olivia en Janneke huilen bijna van schrik.
Maar dan zegt Jip ineens: ‘Dat kan niet, hè, moeder. Dat is maar een grapje, hè?’
‘Ja hoor,’ zegt moeder. ‘Het is maar een grapje. Het blijft heus nog een poos januari. Maar toch is het jammer. En jullie moeten al die blaadjes er weer netjes op plakken. Met plaksel.’
Dat doen ze. En ze doen het zo keurig.
livia
December is de maand van sinterklaasliedjes zingen, je schoen zetten, de kerstboom versieren en vuurwerk op oudejaarsavond.
Het lijkt wel of het elke dag feest is.
Jip en Janneke vinden het heel erg spannend. Ook Olivia kan niet wachten.
Janneke breit een sjaaltje voor Sinterklaas en Jip kan al rijmen en maakt een sinterklaasgedicht. Olivia regelt een lekker hapje voor Amerigo. En natuurlijk krijgen ze allemaal cadeautjes. Met kerst willen ze een eigen kerstboom en die vinden ze ook. In de tuin van de buurman! Maar mogen ze die zomaar meenemen?