Bouw van de enkelvoudige zin in het Nederlands - 2: oefeningen

Page 1


Bouw van de enkelvoudige zin in het Nederlands – oefening 1

Welke van deze zinnen heeft de bouw van een enkelvoudige bevestigende zin in het Nederlands?¿Cuál de estas oraciones tiene la construcción de una oración simple afirmativa en neerlandés?

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

1. is / . / Miguel / Spanjaard

a. is Miguel Spanjaard.

b. Spanjaard is Miguel.

c. Miguel is Spanjaard.

2. uit Murcia / komt / . / Carmen

a. Carmen komt uit Murcia.

b. Komt uit Murcia Carmen.

c. Uit Murcia Carmen komt.

3. woont / zij / . / in Alicante

a. Woont zij in Alicante.

b. Zij woont in Alicante.

c. In Alicante woont zij.

4. . / Carmen en ik / in Alcoy / werken

a. In Alcoy werken Carmen en ik.

b. Werken Carmen en ik in Alcoy.

c. Carmen en ik werken in Alcoy.

5. zijn / . / verpleegsters / wij

a. Verpleegsters zijn wij.

b. Zijn wij verpleegsters.

c. Wij zijn verpleegsters.

6. collega's van ons / Miguel en Alberto / . / zijn

a. Miguel en Alberto zijn collega's van ons.

b. Zijn Miguel en Alberto collega's van ons.

c. Collega's van ons zijn Miguel en Alberto.

7. Carmen, Miguel, Alberto en ik / . / vlot Spaans en Valenciaans / spreken

a. Vlot Spaans en Valenciaans spreken Carmen, Miguel, Alberto en ik.

b. Carmen, Miguel, Alberto en ik spreken vlot Spaans en Valenciaans.

c. Spreken Carmen, Miguel, Alberto en ik vlot Spaans en Valenciaans.

8. nu / in Alicante / leren / . / Nederlands / wij

a. Wij leren nu Nederlands in Alicante.

b. Wij nu Nederlands leren in Alicante.

c. Wij nu leren Nederlands in Alicante

9. gaan / werken / . / in België / wij / volgend jaar

a. Wij gaan volgend jaar in België werken.

b. In België wij gaan volgend jaar werken.

c. Wij volgend jaar in België gaan werken.

Bouw van de enkelvoudige zin in het Nederlands – oefening 2

Welke van deze zinnen heeft de bouw van een enkelvoudige vragende zin (zonder vraagwoord) in het Nederlands? - ¿Cuál de estas oraciones tiene la construcción de una oración simple interrogativa (sin palabra interrogativa) en neerlandés?

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

1. is / ? / Marta / Spaanse

a. Marta is Spaanse?

b. Is Marta Spaanse?

c. Spaanse Marta is?

2. Marta en jij / uit Orihuela / komen / ?

a. Marta en jij komen uit Orihuela?

b. Komen uit Orihuela Marta en jij?

c. Komen Marta en jij uit Orihuela?

3. ? / Enrique en Luis / wonen / in Elche

a. Enrique en Luis wonen in Elche?

b. In Elche Enrique en Luis wonen?

c. Wonen Enrique en Luis in Elche?

4. als ingenieur / zij / reeds twee jaar / ? / werken

a. Werken zij reeds twee jaar als ingenieur?

b. Zij werken reeds twee jaar als ingenieur?

c. Werken zij als ingenieur reeds twee jaar?

5. ? / vrouw en kinderen / zij / hebben

a. Vrouw en kinderen hebben zij?

b. Hebben zij vrouw en kinderen?

c. Hebben vrouw en kinderen zij?

6. collega's van Enrique en Luis / ? / jullie / zijn

a. Zijn collega's van Enrique en Luis jullie?

b. Zijn jullie collega's van Enrique en Luis?

c. Collega's van Enrique en Luis jullie zijn?

7. jullie / spreken / ? / enkel Valenciaans

a. Spreken jullie enkel Valenciaans?

b. Enkel Valenciaaans jullie spreken?

c. Jullie spreken enkel Valenciaans?

8. jullie / binnenkort / naar Antwerpen / alle vier samen / ? / in / reizen

a. Binnenkort reizen jullie naar Antwerpen alle vier samen?

b. Jullie alle vier samen reizen binnenkort naar Antwerpen?

c. Reizen jullie binnenkort alle vier samen naar Antwerpen?

Bouw van de enkelvoudige zin in het Nederlands – oefening 3

Welke van deze zinnen heeft de bouw van een enkelvoudige vragende zin (met vraagwoord) in het Nederlands? - ¿Cuál de estas oraciones tiene la construcción de una oración simple interrogativa (con palabra interrogativa) en neerlandés?

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

1. kom / jij / ? / vandaan / waar

a) Waar kom jij vandaan?

b) Waar jij kom vandaan?

c) Waar vandaan kom jij?

2. wat / ? / jullie / als beroep / doen

a) Doen jullie wat als beroep?

b) Wat doen jullie als beroep?

c) Wat jullie doen als beroep?

3. als verplegers / jullie / hoelang / reeds / werken / ?

a) Jullie werken hoelang reeds als verplegers?

b) Hoelang reeds als verplegers werken jullie?

c) Hoelang werken jullie reeds als verplegers?

4. jullie / welke taal / op het werk / spreken / ?

a) Op het werk spreken jullie welke taal?

b) Welke taal jullie spreken op het werk?

c) Welke taal spreken jullie op het werk?

5. jij en jouw medecursisten / willen / waarom / werken / in België / ?

a) Waarom willen jij en jouw medecursisten in België werken?

b) Jij en jouw medecursisten willen in België werken waarom?

c) Waarom jij en jouw medecursisten willen in België werken?

Bouw van de enkelvoudige zin in het Nederlands – oefening 4

Welke van deze zinnen heeft de bouw van een enkelvoudige (bevestigende) bevelzin in het Nederlands? - ¿Cuál de estas oraciones tiene la construcción de una oración simple imperativa (afirmativa) en neerlandés?

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

1. nooit / ! / werk / ver van je woonplaats

a) Ver van je woonplaats werk nooit!

b) Nooit ver van je woonplaats werk!

c) Werk nooit ver van je woonplaats!

2. onmiddellijk / kom / naar het leslokaal / !

a) Kom onmiddellijk naar het leslokaal!

b) Onmiddellijk naar het leslokaal kom!

c) Naar het leslokaal onmiddellijk kom!

3. eerst / doe / ! / wat niet kan wachten

a) Eerst doe wat niet kan wachten!

b) Wat niet kan wachten eerst doe!

c) Doe eerst wat niet kan wachten!

4. deze week / met de tram / ! / ga / naar het werk

a) Deze week ga naar het werk met de tram!

b) Ga deze week met de tram naar het werk!

c) Met de tram naar het werk ga deze week!

5. ! / wonen / volgend jaar / kom / bij ons

a) Bij ons volgend jaar kom wonen!

b) Kom volgend jaar bij ons wonen!

c) Volgend jaar kom bij ons wonen!

Bouw van de enkelvoudige zin in het Nederlands – oefening 5A

Welke van deze zinnen heeft de bouw van een enkelvoudige ontkennende zin in het Nederlands?¿Cuál de estas oraciones tiene la construcción de una oración simple negativa en neerlandés?

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

1. zonder garanties / vertrek / ! / niet / naar België

a. Vertrek niet naar België zonder garanties!

b. Niet vertrek naar België zonder garanties!

c. Vertrek zonder garanties naar België niet!

2. voor dat profiel / . / geen / zij / vindt / kandidaten

a. Kandidaten voor dat profiel vindt zij geen.

b. Zij vindt geen kandidaten voor dat profiel.

c. Geen kandidaten vindt zij voor dat profiel.

3. kennen / . / niet / dat bedrijf / goed / wij

a. Wij kennen dat bedrijf niet goed.

b. Kennen wij dat bedrijf niet goed.

c. Wij niet kennen dat bedrijf goed.

4. geen / . / momenteel / Noorwegen / zoekt / ingenieurs

a. Ingenieurs zoekt Noorwegen momenteel geen.

b. Geen Noorwegen zoekt momenteel ingenieurs.

c. Momenteel zoekt Noorwegen geen ingenieurs.

Bouw van de enkelvoudige zin in het Nederlands – oefening 5B

Zet deze (meededelende, vragende of bevelende) enkelvoudige zinnen om in negatieve zinnen. Gebruik "niet" of " geen". - Transforma estas oraciones simples (afirmativas, interrogativas o imperativas) en oraciones negativas. Utiliza "niet" o "geen".

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

1. Jorge en Maribel leren Nederlands.

2. Die andere ingenieur uit Alicante woont in Brussel.

3. Dat ziekenhuis wil verplegers die alleen Spaans spreken.

4. Denk je na over jouw professionele toekomst?

5. Vraag dat aan de emigratiedienst!

Om

Je wil om taalhulp vragen tijdens de les Nederlands. Waar vraag je naar met elk van deze zinnen? –Quieres pedir ayuda (lingüística) en la clase de neerlandés. ¿Qué tipo de ayuda estás solicitando con cada una de estas frases?

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

Je vraagt naar: de schrijfwijze (spelling) van een woord · het eindleesteken te gebruiken voor een soort zin · de vertaling van een woord in het Nederlands · een voorbeeldzin · de aan- of afwezigheid van een onderwerp bij de persoonsvorm · het aantal lettergrepen dat een woord(groep) bevat · de betekenis van een woord · de woordsoort waartoe een reeks woorden behoort · de functie van een leesteken binnen een woord · de functie van een dubbele medeklinker

1. Hoe zeg je “puesto vacante” in het Nederlands?

2. Welk leesteken plaats je aan het einde van een onrechtstreekse vragende zin*?

3. Waarvoor dient het trema (of deelteken**) op de tweede “e” in “beëindigen” (zoals in “een arbeidsovereenkomst beëindigen”)?

4. Hoe schrijf je “in aanmerking komen” (zoals in het vaak gehoorde “in aanmerking komen voor een job”)?

5. Wat betekent “(extra personeel) aannemen”?

6. Waaronder vallen “sollicitant, taakomschrijving, vaardigheden, ervaring” als woordsoort in het Nederlands?

7. Wanneer heeft de persoonsvorm (of vervoegde werkwoordsvorm) geen onderwerp bij zich?

8. Hoeveel lettergrepen zijn er in “zich kandidaat stellen”?

9. Waarom moet je “betrekking” (in “openstaande betrekking”) met dubbele “k” schrijven?

10. Wie kan me een zin geven met het woord “opleiding”?

* Vraag in de indirecte rede ingebed in een mededelende (verklarende) zin eindigend op een punt. Bijvoorbeeld: “De recruiter (aanwerver) heeft me natuurlijk gevraagd wanneer ik bij hen in België zou kunnen beginnen.” · ** Het plaatsen van twee puntjes boven de tweede, derde, … van een groep van twee, drie of meer opeenvolgende klinkerletters (of klinkerstapeling) om aan te geven dat met die klinkerletter een nieuwe lettergreep begint en dat die klinkletter of de tweeklank die hij vormt met een volgende klinker niet samen met de voorafgaande klinker mag worden uitgesproken : ‘creëren’ [cre·ë·ren], ‘reëel’ [re·ëel], ‘beëindigen’ [be·ëin·di·gen], ‘geïnteresseerd’

[ge·ïn·te·res·seerd], ‘naïef’ [na·ïef], ‘intuïtief’ [in·tu·ï·tief], enz. Raadpleeg het artikel “trema (taalkundige term, gebruik)” van Team Taaladvies (Vlaanderen.be).

Om taalhulp vragen (of taalvragen stellen) in de les Nederlands – oefening 1B

Je wil om taalhulp vragen tijdens de les Nederlands. Kies voor elke vraag het juiste vraagwoordQuieres preguntar ayuda (lingüística) en la clase de neerlandés. Selecciona para cada pregunta la palabra interrogativa adecuada.

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

Kies uit: Wanneer · Hoe (2x) · Welke · Waarvoor · Hoeveel · Waaronder · Wat · Waarom · Wie

1. ___________ schrijf je dat woord?

2. ___________ geeft me een zin met een persoonsvorm* van het werkwoord “zoeken”?

3. ___________ betekent “dringend” in het Nederlands?

4. ___________ lettergrepen zijn er in “opzegtermijn”?

5. ___________ moet je “aanvatten” met een dubbele “t” schrijven?

6. __________ heeft de persoonsvorm geen onderwerp bij zich in het Nederlands?

7. ___________ vertaal je “aceptar” in het Nederlands?

8. ___________ leesteken plaats je aan het einde van een bevelende** zin?

9. ___________ dient het trema (of deelteken***) in het Nederlands?

10. ___________ vallen “interessant”, “aangeboden”, “vereiste”, “deze” en “uw” als woordsoort in de Nederlandse spraakkunst?

* vervoegde persoonsvorm: ik zoek, jij/hij/zij/men zoekt, wij/jullie/zij zoeken · ** gebiedende zin (opdracht, bevel) eindigend op punt of vraagteken, afhankelijk van de intentie (weinig of heel veel emotie) · *** twee puntjes bovenop de 2de, 3de, … klinker van klinkerstapeling (groep van 2, 3 of meer opeenvolgende klinkers) om aan te geven dat op die klinker een nieuwe lettergreep begint en dat die klinker zodoende niet samen met de net voorafgaande klinker mag uitgesproken worden: “beëindigen” [be·ëin·di·gen], “geïnteresseerd” [ge·ïn·te·res·seerd], “reëel” [re·ëel], “intuïtief” [in·tu·ï·tief], enz.

Veelgebruikte werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd – oefening 1

Kies de juiste persoonsvorm (= vervoegde werkwoordsvorm) van de tegenwoordige tijd voor elke zin. – Selecciona para cada frase la forma del presente de indicativo que conviene.

Ga naar de onlineversie op het leerplatform LearningApps.

1. Els _________ morgen bij ons eten. (kom, komt, komen)

2. Ik _________ die mensen niet. (ken, kent, kennen)

3. Wij ____________ geen problemen. (wil, wilt, willen)

4. Wat _______ jij de hele dag? (doe, doet, doen)

5. Ik __________ dat geen goed idee. (vind, vindt, vinden)

6. Waarop _____________ jullie? (wacht, wachten)

7. Hoeveel talen ___________ jij? (spreek, spreekt, spreken)

8. Wat _______________ zij van ons plan? (weet, weten)

9. Hoelang __________ hij al in dat bedrijf? (werk, werkt, werken)

10. Wanneer ________________ jullie voorgoed naar het buitenland? (vertrek, vertrekt, vertrekken)

Bouw van de enkelvoudige zin – Transferoefening: in groepjes enkelvoudige zinnen bouwen (voor een finale spreekvaardigheidsopdracht)

Elke groep cursisten krijgt kaartjes met woorden, woordgroepen en leestekens die toelaten eenvoudige repliekjes (in de vorm van vragende, mededelende, uitroepende en ontkennende enkelvoudige zinnen) te bouwen toepasselijk op een gespreksthema reeds aangeraakt tijdens het ankermoment bij aanvang van de les: voor het eerst kennismaken (met je medecursisten).

Bedoeling is creatief maar ook volledig te zijn, dus best van bij het begin een minimum aantal voorbeeldzinnen opleggen van elke soort voorgestelde en ingeoefende enkelvoudige zin (met uitzondering evenwel van de bevelzin en de opdrachtgevende zin voor wat de uitroepende zin betreft).

Voorbereiding:

1- Een corpus van mogelijke zinnen samenstellen (toepasselijk op huidige situatie en nagestreefde eindsituatie cursisten, op taalniveau absolute beginners, en toch zo gevarieerd mogelijk).

2- Tabellen vormen en afdrukken met uitknipbare woorden en woordgroepen die kunnen kunnen gebruikt worden als onderwerp, persoonsvorm of bepaling in een zin, vraagwoorden, ontkennende woorden, en eindleestekens, Daarmee de kaarten (gekartonneerde en geplastifieerde fiches) maken voor de oefening.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.